Kind 6-12 jaar | Vriendschap: meedoen in de groep

Op de basisschool wordt het voor kinderen steeds belangrijker om vrienden te maken en in een groep geaccepteerd te worden. Dat gaat niet vanzelf meteen goed. Op deze leeftijd moeten kinderen nog leren om rekening met elkaar te houden. Hoe gaan kinderen met elkaar om en hoe help je je kind daarbij?  

Wat kan ik verwachten van de vriendschappen van mijn kind? 

Op de basisschool willen kinderen steeds meer met elkaar afspreken om te spelen. Sommige kinderen hebben al vroeg een sterke voorkeur voor elkaar. Andere kinderen zijn een tijdje dikke vrienden, maar spelen een maand later liever met iemand anders. Het een is niet beter dan het ander. Ook het aantal vrienden kan over tijd veranderen, dat dit wisselt is normaal. 

Jonge kinderen moeten nog leren zich in te leven in anderen. Zij gaan vaak uit van wat zij zelf willen en kunnen zich moeilijk voorstellen dat een ander kind iets anders denkt of voelt. Dat verandert met de jaren. Een kind van tien kan zich al duidelijk beter inleven in een ander dan een kind van zes. 

Het kan vervelend voelen als een ander kind niet met jouw kind wil spelen, of andersom. Je helpt je kind dan zichzelf en andere kinderen te begrijpen door gedachten, wensen en gevoelens te verwoorden. Bijvoorbeeld zo: 'Hij wil wel met je afspreken, maar vandaag wil hij met iemand anders spelen. Misschien morgen?'

Hoe kan mijn kind contact leren maken met andere kinderen? 

Contact maken met andere kinderen is niet voor elk kind even makkelijk. Jonge kinderen zijn vaak nog erg met zichzelf bezig en letten nog niet zo goed op anderen. Daardoor zien ze bijvoorbeeld niet dat een kind graag mee wil spelen. Een iets ouder kind heeft al meer ervaring in het samen spelen en samenwerken met andere kinderen dan een kind dat net op de basisschool zit. Daardoor houdt het meestal meer rekening met anderen.

Vindt je kind het moeilijk om contact te leggen? Help het dan door andere kinderen rustig te vragen of ze je kind daarbij kunnen helpen. Spelen kinderen liever zonder jouw kind? Bedenk dan dat een spel soms alleen geschikt is voor een kleinere groep. Ook kan het zijn dat kinderen liever alleen spelen of met kinderen die ze al beter kennen. Dit kan het samen spelen voor jouw kind lastig maken. Het helpt dan vaak om de gevoelens van kinderen te benoemen. Ook kun je kinderen vragen elkaar te helpen zodat ze zich meer verantwoordelijk gaan voelen voor elkaar. Bijvoorbeeld zo: 'Kijk, zij wil graag meespelen, maar ze vindt het nog lastig. Kun jij een beetje op haar letten en haar helpen?'  

Hoe leert mijn kind spelen in een groep? 

Kinderen spelen op verschillende plekken in groepen. Dat betekent dat ze met veel dingen rekening moeten houden. Ze moeten kunnen omgaan met de verschillende karakters van de andere kinderen. Ze moeten hun eigen plaats bepalen in de groep en de anderen proberen te begrijpen. Daardoor kan spelen in een groep voor veel kinderen soms best spannend zijn. Het ene kind kost het wat meer moeite om zich aan de groep aan te passen dan het andere kind. Maar hoe meer kinderen in groepen samendoen, hoe sneller ze zich er op hun gemak gaan voelen. Vaak gaat er in groepen vanzelf ook veel goed. 

Als kinderen zich onzeker voelen in een groep en anderen nog niet helemaal vertrouwen, kan dit het samen spelen moeilijker maken. Ze kunnen dan eerder denken dat anderen iets onaardig bedoelen. Daardoor reageren ze zelf ook sneller onaardig en ontstaan er eerder ruzies.   

Merk je dat je kind het vaak moeilijk vindt in groepen? Probeer dan het volgende: 

  • Praat met de docent of de begeleider van een vaste groep, zoals op school, de naschoolse opvang of een sportvereniging, en vraag wat die ziet bij je kind.  
  • Ga zelf een keer bekijken hoe je kind zich in een groep gedraagt, bijvoorbeeld als het met een stel buurtgenootjes gaat buitenspelen. 
  • Praat met je kind over hoe het spelen met andere kinderen gaat en probeer erachter te komen wat het lastig vindt. Bijvoorbeeld door er over te beginnen als jullie zelf samen aan het spelen zijn. 
  • Kijk of je je kind kunt helpen door bepaalde dingen te oefenen die het moeilijk vindt. Bijvoorbeeld: Wat zeg je als je iets wel of niet leuk vindt? Hoe vraag je een ander kind of je mee mag spelen? Hoe merk je aan iemand of diegene boos of verdrietig is? 

Hoe leert mijn kind omgaan met ruzies? 

Kleine ruzies tussen kinderen horen er gewoon bij. Soms gaat het om wat iemand zegt of over wie er met een bepaald stuk speelgoed mag spelen. Soms struikelt het ene kind per ongeluk tegen het andere aan. Kinderen moeten op deze leeftijd nog leren gevoelens en gedrag van zichzelf en anderen te begrijpen. Daarom is het niet gek dat het soms botst tussen kinderen en ze ruzie krijgen over kleine dingen. Wanneer kinderen elkaar beter leren kennen, kunnen ze ook beter inschatten wat de ander bedoelt. 

Om ruzies te voorkomen of op te lossen is het belangrijk dat kinderen niet te snel of te heftig reageren op anderen. Dit lukt sneller wanneer ze zich beter kunnen inleven in anderen en met hun emoties leren omgaan. Daardoor kunnen ze op een goede manier voor zichzelf opkomen en duidelijk maken wat ze wel en niet willen.  

Als ouder kun je in eerste instantie toekijken of kinderen er bij een ruzie zelf uitkomen. Zolang een ruzie niet uit de hand loopt en kinderen niet gaan schoppen, slaan of schreeuwen, leren ze er nog iets van. Grijp wel in als dit wel gebeurt en ze er zelf niet uitkomen. Je kan dat het volgende doen: 

  • Laat de kinderen eerst tot rust komen. 
  • Vertel dan wat je ziet aan hun gedrag en emoties. 
  • Probeer daarna uit te zoeken wat er aan de hand is, maar als dit niet goed lukt is het niet erg. 
  • Bedenk met de kinderen een oplossing. Vraag hen wat er moet gebeuren om het weer goed te maken. 

Op deze manier help je kinderen elkaars gevoelens te zien en met die van zichzelf om te gaan, zich in elkaar in te leven en samen een ruzie op te lossen.  

Hoe weet ik of mijn kind gepest wordt? 

Mag je kind vaak niet meespelen of doen andere kinderen vaak onaardig? Dan kan dat pestgedrag zijn. Pesten is bedoeld om een ander pijn te doen. Dat is iets anders dan plagen, want dat is als grapje bedoeld. Voor kinderen kan het moeilijk zijn om in te schatten of anderen iets grappig of gemeen bedoelen.

Mijn zoon kwam laatst vertellen dat een ander groepje jongens hem en zijn vrienden aan het pesten waren. Ik kende de andere kinderen uit de buurt en vroeg wat er aan de hand was. Beide groepjes vertelden dat het andere groepje steeds naar hen keek, en voelden zich daardoor bedreigd. Maar eigenlijk was er niets aan de hand. Toen ik dit zo benoemde, waren ze allemaal weer gerust en gingen ze lekker spelen.

Pesten gebeurt vaak door meerdere kinderen samen. Het kind dat gepest wordt heeft daardoor een zwakkere positie dan de anderen, omdat het minder invloed heeft. Kinderen die pesten doen dat vaak om zichzelf sterker te voelen. Ze hopen dat andere kinderen naar hen gaan opkijken. Maar soms pesten kinderen ook omdat ze het gevoel hebben dat anderen hen uitdagen. Dan reageren zij voor hun eigen gevoel dus op het gedrag van anderen.  

Pesten komt vaak voor in groepen waarin kinderen elkaar niet goed kennen en vertrouwen. Daardoor voelen ze zich onveilig. In zulke groepen is het vaak normaler om onaardig tegen elkaar te doen en wordt het pesten als minder erg gezien.  

Gepest worden is voor kinderen erg ingrijpend en kan nog lang effect op ze hebben. Ook voor jou als ouder kan het moeilijk zijn om er mee om te gaan. Pesten kan erg ingewikkeld zijn. Het is belangrijk om je kind te ondersteunen als het met pesten te maken krijgt. Lees mee bij Pesten.  

  • Pesten | Nederlands Jeugdinstituut (nji.nl) 
  • Banerjee, R., Watling, D., & Caputi, M. (2011). Peer relations and the understanding of faux pas: Longitudinal evidence for bidirectional associations. Child Development, 82, 1887–1905. https://doi.org/10.1111/j.1467-8624.2011.01669.x 
  • Dunn, J., Brown, J., & Beardsall, L. (1991). Family talk about feeling states and children's later understanding of others' emotions. Developmental Psychology, 27, 448–455. https://doi.org/10.1037/0012-1649.27.3.448 
  • Eisenberg, N., Fabes, R. A., & Spinrad, T. L. (2006). Prosocial development. In N. Eisenberg, W. Damon, & R. M. Lerner (Eds.), Handbook of child psychology: Social, emotional, and personality development (pp. 646–718). Hoboken, NJ: John Wiley 
  • Fink, E., Begeer, S., Peterson, C. C., Slaughter, V., & De Rosnay, M. (2015). Friendlessness and theory of mind: A pro‐ spective longitudinal study. British Journal of Developmental Psychology, 33, 1–17. https://doi.org/10.1111/bjdp.12060 
  • Hartup, W. W., & Stevens, N. (1999). Friendships and adaptation across the lifespan. Current Directions in Psychological Sciences, 8, 76–79. https://doi.org/10.1111/1467-8721.00018 
  • Rose‐Krasnor, L. (1997). The nature of social competence: A theoretical review. Social Development, 6, 111–135. https:// doi.org/10.1111/j.1467-9507.1997.tb00097.x 
  • Van den Bedem N.P., Willems D., Dockrell J.E., Van Alphen P.M. & Rieffe C.J. (2019), Interrelation between empathy and friendship development during (pre)adolescence and the moderating effect of developmental language disorder: A longitudinal study, Social Development 28(3): 599-619. 
  • Feldman, F. S., & Tompany, E. (2020). Ontwikkelingspsychologie (8ste editie). Pearson.

Zoek je als ouder of opvoeder hulp of advies? Bekijk hier waar je terecht kunt.

Hulp en advies voor ouders