Hoe meet je het effect van collectieve activiteiten?

Van mamacafé tot de inzet van een sportbuurtcoach: als je een collectieve activiteit organiseert, wil je weten wat het effect is voor kinderen, jongeren en ouders. Zo weet je of de activiteit goed werkt of dat je iets moet veranderen. Hoe meet je het effect van collectieve activiteiten? En wat doe je vervolgens met de uitkomsten? Op deze pagina vind je belangrijke vragen die je hierbij kunnen helpen.

Maatschappelijke organisaties spelen een belangrijke rol in het opgroeien, het opvoeden en de ontwikkeling van kinderen en jongeren. Ze zijn onderdeel van de pedagogische basis. Om kinderen en jongeren een stevige pedagogische basis te bieden, zijn er allerlei collectieve activiteiten. Zoals een mamacafé, activiteiten in het jongerencentrum en de inzet van een sportbuurtcoach. Die activiteiten hebben allemaal een bepaald doel. Om te bepalen of je je doel behaalt, is het belangrijk om te meten wat het effect is van een activiteit.

Waarom is het meten van effect belangrijk?

De belangrijkste reden om het effect van activiteiten te meten, is om ervan te leren. En om het werk van je organisatie beter aan te laten sluiten bij de behoeften van kinderen, jongeren en ouders. Waarom slaagt bijvoorbeeld de ene activiteit er wel in om jongeren te bereiken en de andere niet? En wat kun je leren van een activiteit die meer effect heeft?

Als maatschappelijke organisatie geef je het meten van effect een plek in de kwaliteitscyclus van jouw organisatie. Zo maak je leren hierover een standaard onderdeel van het werk. Onderstaande vragen helpen je bij het meten van bepaalde uitkomsten.

Bepaal de doelen van een collectieve activiteit in de pedagogische basis. Waarom dragen jullie activiteiten bij aan de ontwikkeling van kinderen en jongeren? Zo heeft een sportvereniging als doel om bij te dragen aan de gezonde leefstijl van kinderen. Maar er kunnen ook activiteiten zijn met andere doelen, zoals het stimuleren van sociaal contact. De volgende vragen kunnen helpen om het doel aan te scherpen: 

  • Wat wil je versterken of voorkomen bij kinderen, jongeren of ouders?
  • Welke verandering wil je zien bij iemand die heeft deelgenomen aan de activiteit?
  • Wanneer heeft de activiteit het kind, de jongere of de ouder verder geholpen?
  • Kun je onderbouwen waarom de activiteit hieraan zal bijdragen?

Bepaal zo precies mogelijk wat je gaat meten. Maak een onderscheid tussen uitkomsten die je moet weten, en uitkomsten die leuk zijn om te weten. Het werkt beter als je niet te veel uitkomsten gaat meten. Zo voorkom je dat professionals of vrijwilligers te veel bezig zijn met administratie.

Een aantal tips om te bepalen welke uitkomsten je gaat meten:

Start met het bevragen van vrijwilligers en professionals

Welke uitkomsten vinden zij zinvol om te meten? Waarom zouden die uitkomsten waardevol zijn voor de dagelijkse praktijk? Wat is een opbrengst waar ze trots op zijn?

Onderzoek wat er al gemeten wordt

Levert het daadwerkelijk waardevolle informatie op voor de praktijk?

Bedenk wat je wilt weten van kinderen, jongeren en ouders

Kennen kinderen, jongeren of ouders het aanbod en de activiteiten? En maken ze er gebruik van? Vinden de jongeren die komen het aanbod fijn of nuttig? En wat zouden zij willen verbeteren of veranderen? Heb je een beeld waarom jongeren juist wel of niet komen? Heb je een beeld waarom bepaalde groepen jongeren wel of niet komen?

Wat zijn jullie doelen?

Wat zouden jullie willen dat er voor de jongeren veranderd is nadat ze hebben meegedaan? Ervaren zij inderdaad dat dit zo is? Bijvoorbeeld: Heeft de jongere die deelnam aan de ontmoetingsactiviteit nieuwe vrienden gemaakt?

Zorg ervoor dat de energie die je in het verzamelen van uitkomsten steekt in verhouding staat tot de activiteiten. Begin klein, bijvoorbeeld met een 'week van het meten' waarin je mensen vraagt om drie korte vragen te beantwoorden. Houd rekening met de beschikbare capaciteit en de tijdsinvestering die de meting vraagt.

Om de uitkomst van een activiteit te meten, zijn twee verschillende soorten informatie nodig. Ten eerste 'tel-informatie': dit bestaat bijvoorbeeld uit het aantal activiteiten, bezoekers of likes, het aantal vrijwilligers dat is getraind of de uitkomsten van een tevredenheidsvragenlijst over het jongerencentrum.

Ten tweede is 'vertel-informatie' nodig: verhalen over de beleving van jongeren, ouders, inwoners en vrijwilligers. Bijvoorbeeld of ouders zich welkom voelen om mee te doen aan een initiatief als een mamacafé. En of ze er tevreden over zijn. Instrumenten voor het ophalen van vertel-informatie zijn interviews, vragenlijsten, spiegelgesprekken en observaties. Maar ook verhalen en filmpjes waarin bezoekers aan het woord komen.

Aan de hand van de cijfers en belevingsverhalen ga je in gesprek, bijvoorbeeld door middel van dialoogtafels of wijkgesprekken. Dit doe je het liefst met de kinderen, jongeren en ouders die gebruik maken van je aanbod én met vrijwilligers en wijkprofessionals. Als je de uitkomsten daarvan met elkaar bespreekt, leer je al iets over je aanbod. En je leert tegelijkertijd of je de goede vragen gesteld hebt. Zo kun je én je werk én je kwaliteitscyclus verbeteren.

Je kunt elkaar vragen stellen als:

  • Komen de cijfers en de verhalen overeen met jouw beeld van de dagelijkse praktijk?
  • Had je deze uitkomsten verwacht? Waarom wel of niet? Zijn er groepen waarvoor de uitkomsten anders zijn?
  • Wat vind je van de uitkomsten? Waar ben je trots op in deze cijfers en verhalen? Waar ben je nog niet tevreden over, en waarom?
  • Wat loopt goed en wat kan worden verbeterd?
  • Wat heb je als professional of vrijwilliger nodig om te kunnen reflecteren op je werk? Wanneer heb je een goede dag gehad? Welke informatie heb je nodig om dit op bredere schaal te kunnen meten of weten?

Voorbeeld: het effect van een speeltuin meten

De gemeente wil dat de speeltuin meer is dan een plek waar kinderen en jongeren kunnen spelen en bewegen. Het doel is dat het een centrale groene ontmoetingsplek van de wijk is, waar sociale verbindingen ontstaan tussen kinderen, jongeren en ouders met verschillende achtergronden. De huidige speeltuin is klein met weinig groen en kent traditionele speeltoestellen waar vooral jonge kinderen (0-6 jaar) van gebruikmaken.

De gemeente is gestart met onderzoek naar de behoeften van buurtbewoners, kinderen, jongeren en ouders. Eerst is een vragenlijst uitgezet. Vervolgens is met buurtsportcoaches en jongerenwerkers gesproken over hoe het komt dat de speeltuin maar weinig mensen trekt, en wat er verbeterd kan worden. Ten slotte zijn de uitkomsten besproken op een buurtbijeenkomst. Tijdens de bijeenkomst bleek dat een aantal actieve buurtbewoners zich graag vrijwillig wil inzetten voor de speeltuin.

Op basis van de input is de speeltuin anders ingericht. De speeltuin ziet er nu aantrekkelijker en groener uit, met uitdagendere toestellen voor oudere kinderen, en een fitnessplein. Grote keien en bankjes bieden buurtbewoners een plek om te zitten. Er komt een plan voor beheer en onderhoud en omwonenden organiseren er zelf activiteiten voor jong en oud. Vrijwel direct trekt de speeltuin een grotere diversiteit aan leeftijden aan. Ook is het aantal bezoekers toegenomen.

Foto Maartje van Dijken

Maartje van Dijken

senior medewerker inhoud