C104: Problemen met het sociaal aanpassingsvermogen

Deze problemen zijn in het classificatiesysteem CAP-J onderdeel van:

  • As C: Cognitieve ontwikkeling en vaardigheden jeugdige
  • C100: Problemen in de cognitieve ontwikkeling

Kenmerken

Problemen met het sociaal aanpassingsvermogen manifesteren zich op ten minste twee van de volgende adaptieve vaardigheidsdomeinen.

Sociale vaardigheden

Voorbeelden van problemen met sociale vaardigheden:

  • geen aansluiting vinden bij leeftijdsgenoten (meer aansluiting bij jongere kinderen, moeite om in het reguliere clubverband mee te komen)
  • over weinig invoelend vermogen beschikken
  • vooral in een groepssituatie snel ontregeld zijn (niet tot resultaten komen)
  • sterk beïnvloedbaar zijn.

Wanneer er uitsluitend sprake is van socialevaardigheidsproblemen (dus niet in combinatie met problemen op het gebied van conceptuele en/of praktische vaardigheden) dient de rubriek A501 (Socialevaardigheidsproblemen) geselecteerd te worden.

Conceptuele vaardigheden

Voorbeelden van problemen met conceptuele vaardigheden:

  • een benedengemiddelde IQ-score (tussen 50 en 85)
  • leerproblemen (achterstanden in de didactische ontwikkeling van één tot drie jaar)
  • problemen met concreet (hier-en-nu, korte termijn) denken en handelen
  • zwak tijdsbesef
  • problemen om te begrijpen wat een ander bedoelt en/of om zich in begrijpelijke taal uit te drukken (niet begrijpen wat je bedoelt als je hem iets vertelt en/of niet duidelijk kunnen maken wat hij bedoelt)
  • beperkte woordenschat.

Praktische vaardigheden

Voorbeelden van problemen met praktische vaardigheden:

  • onhandige motoriek ('clumsy')
  • zwakke fijne motoriek (valt op bij schrijven en tekenen)
  • zwakke oog-handcoördinatie
  • problemen met de gedrags- en emotieregulatie (meer reactief dan proactief handelend, emotioneel impulsief/explosief of juist emotioneel vlak)
  • faalangst, negatief zelfbeeld
  • moeite met het nakomen van afspraken
  • niet reflecteren op taak (eigen werk niet nakijken)
  • geen initiatief nemen tot handelen
  • geringe zelfstandigheid / te grote afhankelijkheid (in verhouding tot de kalenderleeftijd).

De problemen met het sociaal aanpassingsvermogen komen tot uiting vóór het achttiende levensjaar. De meeste van deze kinderen volgen speciaal (basis)onderwijs, praktijkonderwijs of een vorm van leerwegondersteunend onderwijs (LWOO).

Subtypes en/of specificaties

Zeer wisselende adaptieve vaardigheden

Problemen als gevolg van zeer wisselende adaptieve vaardigheden komen onder meer tot uiting binnen het conceptuele domein (een disharmonisch intelligentieprofiel en/of een disharmonisch neuropsychologisch profiel) of door discrepanties tussen de verschillende adaptieve domeinen. De totaalscore van het IQ ligt in de regel tussen 70 en 85.

Minder wisselende adaptieve vaardigheden

De IQ-score met een totaal tussen 50 en 70 is in de regel een redelijke indicatie voor het niveau van het functioneren op de overige adaptieve domeinen. Licht verstandelijke beperking wordt in de DSM 5 beschreven (rubriek C105.01 binnen CAP-J).

De gedragsuitingen van de beide subtypes kunnen divers zijn: het kan gaan om jeugdigen met meer internaliserende problemen en sociaal-emotionele problematiek (de sociaal kwetsbare jeugdigen) en jeugdigen met externaliserende gedragsproblematiek (de zichzelf overschattende/overschreeuwende jeugdigen). Een groot deel van deze jeugdigen heeft te maken met ernstige gezinsproblematiek (pedagogische onmacht, gebroken en samengestelde gezinnen, emotionele en fysieke verwaarlozing en/of mishandeling).

Culturele, leeftijds- en seksespecifieke kenmerken en verloop

Bij jeugdigen met een migratieachtergrond hoeft een lage score op een IQ-test niet samen te hangen met problemen op het gebied van het sociaal aanpassingsvermogen. De lage score, met name op de verbale IQ-factor van de WISC, kan veroorzaakt worden doordat bijvoorbeeld Nederlands niet hun eerste taal was toen zij opgroeiden. Met name wanneer een gezin met een migratieachtergrond  teruggetrokken leeft en er weinig binding en contact met de buitenwereld is kan het zijn dat de kinderen meer taalproblemen ervaren.

Bij jonge kinderen manifesteert de beperking zich in problemen met de spelontwikkeling: veel herhalen, weinig variatie, geringe flexibiliteit, de werkelijkheid wordt zo letterlijk mogelijk gerepresenteerd. Er is meer sprake van iconisch spel (gerelateerd aan de werkelijkheid) dan van symbolisch spel.

Problemen met het sociaal aanpassingsvermogen kunnen leiden tot psychiatrische stoornissen bij jeugdigen. Emotionele- en gedragsproblemen en een laag opleidingsniveau van de ouders zijn belangrijke voorspellers van de ontwikkeling van deze psychiatrische stoornissen (Dekker, Douma, De Ruiter & Koot, 2006).

Voor jeugdigen met een benedengemiddelde IQ-score met ernstige gedragsproblematiek vonden onderzoekers het volgende risicoprofiel: pedagogische onmacht bij ouders, conflictueuze gezinssituaties, frequente schoolwisselingen, een late diagnosestelling en een groot aantal wisselende hulpverleners (Van Poelgeest & Embregts, 2004).