A302: Problemen in de gewetensvorming/morele ontwikkeling

Deze problemen zijn in het classificatiesysteem CAP-J onderdeel van:

  • As A: Psychosociaal functioneren jeugdige
  • A300: Problemen in de persoonlijkheid(sontwikkeling) en identiteit(sontwikkeling)

Kenmerken

Het geweten bestaat uit twee componenten: het cognitieve vermogen om te kunnen beoordelen wat 'goed' en 'slecht' is, en het beschikken over de juiste emotionele reacties (gevoelens als schuld, schaamte, spijt, mededogen of medelijden) ten opzichte van het eigen falen in moreel opzicht. Bij een gebrekkig functionerend geweten zijn deze (of is een van beide) componenten niet aanwezig of onvoldoende ontwikkeld, waardoor het geweten weinig sturend is in het bepalen van het handelen. De affectieve component van het geweten is de meest bepalende. Vooral het ervaren van morele emoties maakt een persoon tot in zekere zin een gewetensvolle persoon.

Jeugdigen met een goed ontwikkeld geweten vinden het belangrijker zich aan morele regels te houden dan aan conventionele regels. Morele regels onderscheiden zich van conventionele regels doordat ze meer verplichtend en minder contextafhankelijk zijn en voor iedereen altijd gelden. Een voorbeeld van een morele regel is: 'je mag een ander kind niet slaan'. Een voorbeeld van een conventionele regel is: 'je mag niet praten tijdens de les'.

Morele regels worden gerechtvaardigd door te verwijzen naar opvattingen over menselijk welzijn of rechtvaardigheid. Regels echter die als toevallig, niet noodzakelijk, veranderbaar, niet generaliseerbaar en als niet zo belangrijk worden beschouwd, worden gerechtvaardigd door te verwijzen naar de sociale functie van de regel of slechts naar het feit dat er die regel er nu eenmaal is. Bij jeugdigen met een gebrekkig functionerend geweten is goedmaak-gedrag niet of nauwelijks waarneembaar.

Subtypes en/of specificaties

Onvermogen om het goede van het slechte te onderscheiden

Bij het onvermogen om het goede van het slechte te onderscheiden kan sprake zijn van:

  • een zeer lage intelligentie (niet in staat zijn om de eventuele immorele gevolgen van het gedrag te overzien)
  • een stoornis in het autismespectrum (niet beschikken over het vermogen om zich in het perspectief van een mogelijk slachtoffer in te leven)
  • gebrek aan empathie
  • gebrekkige ontwikkeling van een 'theory of mind', waardoor de jeugdige zich niet of moeilijk kan voorstellen dat een ander andere gedachten, gevoelens en intenties heeft dan hijzelf
  • geen onderscheid maken tussen morele en conventionele regels.

Het handelen (het wel of niet overschrijden van een morele norm) wordt niet of onvoldoende gestuurd door kennis van het onderscheid tussen het goede en het slechte.

Ontbreken van schuld, schaamte, medelijden en/of compassie

Bij het ontbreken van gevoelens van schuld en schaamte of medelijden en compassie wanneer de belangen van anderen geschaad worden of het bestaan van het voornemen om dat te doen, spelen onder meer de volgende zaken een rol:

  • een gebrek aan internalisatie (er treedt geen interne sanctie op in de vorm van een gevoel van medelijden tijdens en van schaamte of schuld na het – opzettelijk – overtreden van de norm)
  • een egoïstische levenshouding
  • een gebrek aan emotionele diepgang
  • bewuste kwaadaardigheid
  • wel weten wat wel/niet mag, maar daar niets mee doen.

Het handelen (het wel of niet overschrijden van een morele norm) wordt onvoldoende of niet gestuurd door morele emoties ondanks het bewustzijn van het kwaad dat verricht wordt.

Culturele, leeftijds- en seksespecifieke kenmerken en verloop

In de westerse maatschappij geldt de morele code van de persoonlijke autonomie (slachtoffer, dader, helper). In andere culturen kan er sprake zijn van nog twee andere morele codes, namelijk (Olthof, 2004):

  • de code van de gemeenschap (het is belangrijk dat een individu zich gedraagt conform zijn plaats in de gemeenschap)
  • de code van de relaties met de wereld van het transcendente (het goddelijke). Begrippen als reinheid en zuiverheid spelen hier een belangrijke rol.

Tussen (sub)culturen kunnen er verschillen van mening zijn of bepaalde voorschriften moeten worden beschouwd als moreel of conventioneel van aard (Olthof, 2004). In het ongunstigste scenario kunnen problemen met betrekking tot gewetensvorming en morele ontwikkeling leiden tot een antisociale persoonlijkheidsstoornis (Le Sage, 2005).