Deze problemen zijn in het classificatiesysteem CAP-J onderdeel van:
- As A: Psychosociaal functioneren jeugdige
- A200: Gedragsproblemen
Kenmerken
De ene jeugdige is van nature drukker, beweeglijker en levendiger dan de andere. Er is sprake van druk en impulsief gedrag (overbeweeglijkheid, motorische onrust, ongecontroleerd gedrag en weinig remmingen) in een mate die onaangepast is en niet past bij het ontwikkelingsniveau. De problemen zijn voornamelijk omgevingsgestuurd of situatiegebonden. Er is sprake van een beperking in het functioneren van de jeugdige, of er is sprake van lijdensdruk. Er is echter (nog) geen sprake van een significante beperking in het functioneren van de jeugdige. De lijdensdruk kan worden ervaren door de jeugdige zelf, door zijn ouders of door iemand uit de omgeving (bijvoorbeeld de leerkracht).
Denk bijvoorbeeld aan:
- onrustig bewegen met handen en voeten, frunniken, heen en weer wiebelen
- moeite om te blijven zitten wanneer dat nodig is
- rusteloos zijn
- voortdurend in actie zijn
- aan één stuk door praten
- moeite hebben om rustig te spelen
- antwoord geven voordat de vraag is afgemaakt
- moeite hebben met het opvolgen van aanwijzingen of opdrachten van anderen
- het verstoren van bezigheden van anderen, zich opdringen
- niet lijken te luisteren naar hetgeen tegen hem gezegd wordt
- prikkelgevoelig zijn
- eerst doen, dan pas denken
- niet op zijn beurt kunnen wachten
- geen gevaar zien
- vaak kleine ongelukjes hebben.
Culturele, leeftijds- en seksespecifieke kenmerken en verloop
Druk gedrag komt veel voor bij peuters en kleuters. Bij jongens zie je het opvallend meer dan bij meisjes (Feddema & Wagenaar, 2006). Actief zijn hoort bij kleuters. Hun spel duurt ook korter, ze gaan sneller over van het ene spel naar het andere. Via spel beoefenen zij hun motorische vaardigheden. Naarmate zij behendiger worden, verandert hun spelgedrag; het spel verloopt rustiger, doelmatiger en neemt langere tijd in beslag. Met de leeftijd nemen druk gedrag en impulsiviteit dus af (Zero to Three, 1999). Bij toename van het aantal symptomen, bij een langere duur, wanneer symptomen voorkomen op meerdere levensgebieden, wanneer structureringsmaatregelen geen effect hebben en wanneer de problemen leiden tot disfunctioneren, is er sprake van een ontwikkeling naar een stoornis in de impulsbeheersing (DSM 5).