A104: Problemen bij de verwerking van ingrijpende gebeurtenissen

Deze problemen zijn in het classificatiesysteem CAP-J onderdeel van:

  • As A: Psychosociaal functioneren jeugdige
  • A100: Emotionele problemen

Kenmerken

Jeugdigen kunnen op een ingrijpende/traumatische gebeurtenis reageren met intense angst, hulpeloosheid, afschuw, chaotisch of geagiteerd gedrag. De manier waarop jeugdigen een ingrijpende/traumatische gebeurtenis verwerken, verschilt. De volgende symptomen kunnen zich ontwikkelen:

  • herbeleving: bijvoorbeeld posttraumatisch spel (het heropvoeren van de gebeurtenis)
  • opwinding: bijvoorbeeld moeite hebben met inslapen of doorslapen
  • vermijding: bijvoorbeeld een belangrijk aspect van de gebeurtenis niet meer kunnen herinneren.

Er is sprake van problemen met het verwerken van een ingrijpende/traumatische gebeurtenis als:

  • één of meer van bovenstaande symptomen langdurig zichtbaar blijven (langer dan drie maanden)
  • de jeugdige onvoldoende gebruik kan maken van de ondersteuning van voor hem relevante volwassenen of persoonlijke eigenschappen (vermogen tot adequaat spel, intelligentie) en er problemen ontstaan die de ontwikkeling van leeftijdgerelateerde taken blokkeren.

Het gedrag ontstaat in een korte of langere periode na de gebeurtenis en was afwezig voor de gebeurtenis.

Verschillende ingrijpende gebeurtenissen kunnen aanleiding zijn voor het genoemde probleemgedrag. Het kan gaan om een korte, eenmalige ingrijpende gebeurtenis, of om een ingrijpende gebeurtenis of verschillende gebeurtenissen over een langere periode. Voorbeelden van ingrijpende gebeurtenissen:

  • verlies van een affectieve relatie: dit verlies wordt gevoeld door jeugdigen van elke leeftijd, hoewel de wijze waarop jeugdigen reageren afhankelijk is van het ontwikkelingsniveau
  • gebeurtenissen die een verlies van gevoel van eigenwaarde teweegbrengen: dit vormt een veelbetekenende psychosociale stressfactor
  • angstaanjagende persoonlijke gebeurtenissen: deze zijn van zodanige aard dat het een bedreiging vormt voor het toekomstige welzijn van de jeugdige.

Subtypes en/of specificaties

Gedrag dat in direct verband staat met de ingrijpende gebeurtenis en voor ouders moeilijk te hanteren kan zijn, kenmerkt zich door de volgende drie eigenschappen: herbeleving, opwinding en vermijdingsgedrag en emotionele gevolgen.

Herbeleving

Herbeleving kan tot uiting komen door:

  • zichtbare momenten van afwezigheid die zich voordoen na de ingrijpende gebeurtenis (herbelevingen van de ervaring) en die er niet waren voor de gebeurtenis
  • concentratieproblemen zowel thuis als op school.

Opwinding

Opwinding kan tot uiting komen door:

  • aanhoudende fysieke symptomen van opwinding (verhoogde ademhaling; zweet op gezicht, handen en/of oksels; verhoogde stem; vergrote pupillen)
  • moeite met inslapen of doorslapen
  • verhoogde prikkelbaarheid, overgevoeligheid voor geluiden, licht en andere prikkels
  • slecht humeur, heftig reageren op alledaagse pedagogische correcties
  • paniek die niet in verhouding staat tot de situatie waarin de jeugdige zich bevindt en/of bevonden heeft
  • hyperalert gedrag, overal op reageren, druk vluchtig gedrag.

Vermijdingsgedrag en emotionele gevolgen

Voorbeelden van vermijdingsgedrag en emotionele gevolgen zijn:

  • vermijdingsgedrag met betrekking tot de ervaring (vermijden van plek, personen, dieren of dingen die gerelateerd zijn aan de gebeurtenis)
  • geheugenverlies
  • zorgen maken: sombere of angstige uitspraken doen
  • angsten die afwezig waren voor de gebeurtenis en die niet passen bij de ontwikkelingsleeftijd
  • negatief zelfbeeld: negatief reageren op complimenten en aanmoedigingen
  • slaapproblemen zoals in-, door- en uitslaapproblemen
  • aanwezigheid van nachtmerries
  • relatieproblemen: gebrek aan adequaat samenspel met leeftijdsgenoten, kwaad reageren op verlies bij sport en spel
  • schaamte of schuldgevoel: zichzelf neutraal kleden, weglaten van make-up, afzien van merkkleding passend bij de leeftijd, slecht humeur (geen ochtendgroet, niet meer vertellen over dagelijkse gebeurtenissen en dergelijke)
  • langdurige somberheid: affectief neutrale reacties, gebrek aan plezier bij activiteiten, verlies aan interesse in activiteiten, verlies van belangstelling op het gebied van school
  • onverklaarbare lichamelijke klachten
  • onverklaarbare woedeaanvallen, huilbuien
  • suïcidale gedachten.

Ingrijpende gebeurtenissen kunnen worden verdeeld in drie categorieën:

Verlies van affectieve relatie

Hierbij is er sprake van verlies van een emotioneel hechte relatie, bijvoorbeeld van een ouder, een broer of zus, van een heel speciale vriend(in) of een geliefd huisdier, door overlijden of permanent vertrek of door afwijzing.

Gebeurtenissen die een verlies van gevoel van eigenwaarde teweegbrengen

Hierbij kan het gaan om gebeurtenissen als:

  • falen van de jeugdige bij een specifieke taak met een hoge persoonlijke inzet
  • de onthulling of ontdekking van een beschamende of stigmatiserende gebeurtenis uit het persoonlijke of gezinsleven
  • ernstige openbare vernedering
  • ernstig verlies van vertrouwen in een geliefd persoon.

Angstaanjagende persoonlijke ervaring

Hierbij gaat het om een ervaring die duidelijk ongebruikelijk is binnen de cultuur van de jeugdige, buiten het gebied van de gewone te verwachten gebeurtenissen ligt, en die een bedreiging inhoudt voor de toekomst van de jeugdige. Het kan onder meer gaan om:

  • kidnapping
  • levensbedreigende natuurrampen
  • letsel met een bedreiging voor het zelfbeeld of veiligheidsgevoel of met ernstige langdurige pijn
  • getuige zijn van een ernstig trauma van een geliefd persoon.

Culturele, leeftijds- en seksespecifieke kenmerken en verloop

Specifiek gedrag voor de kinderleeftijd 0-6 jaar

Voorbeelden van specifiek gedrag voor de kinderleeftijd 0-6 jaar, bij traumaverwerkingsproblemen (Wolters, 1991; Wolters, 1999):

  • zoeken van nabijheid van belangrijke anderen (ouders, leerkrachten)
  • traumagerelateerd fantasiespel (enge mannen, boze dieren, bouwen van lego-gevangenissen), angstbeladen thema's in het spel en/of een toename of afname van fantasiespel
  • terugkerende uitspraken over het trauma
  • zoeken van meer hulp en steun dan voor de gebeurtenis
  • vertonen van separatieangst, soms claimend gedrag (vastklampen)
  • verlies van verworven leeftijdsadequate vaardigheden (bedplassen, opnieuw gaan duimzuigen, extreme behoefte aan 'transitional object' (overgangsobject))
  • toename van de behoefte aan rituelen bij alle dagelijkse levensverrichtingen
  • terugval in spraakontwikkeling.

Specifiek gedrag voor de kinderleeftijd 6-12 jaar

Bij kinderen in de leeftijd van 6 tot 12 jaar met traumaverwerkingsproblemen is er geen sprake van leeftijdsspecifiek gedrag. Er kan wel een regressie in de ontwikkeling ontstaan.

Specifiek gedrag voor de puberleeftijd

Voorbeelden van specifiek gedrag voor de puberleeftijd, bij traumaverwerkingsproblemen (Heuves, 2006):

  • toename van middelengebruik (alcohol, softdrugs)
  • zelfbeschadigend gedrag
  • verandering van dagelijks ritme
  • actief opzoeken of vermijden van traumagerelateerde televisieprogramma's (juist wel of juist geen thrillers willen bekijken)
  • seksueel ageergedrag.

Bij adoptiekinderen is de kans op traumaverwerkingsproblemen groter in vergelijking met niet- geadopteerde kinderen (Van der Ploeg, 2001; Heuves, 2006).

Het verloop van de verwerking van een traumatische gebeurtenis is adequaat indien het gedrag zich voordoet gedurende een periode van nul tot drie maanden. De problemen zijn acuut wanneer het gedrag te zien is over een periode van zes maanden na het trauma. De problemen zijn chronisch als het gedrag langer dan zes maanden zichtbaar is. De problemen betreffen uitgesteld gedrag als het gedrag pas na een periode van zes maanden voor het eerst zichtbaar is.

Wanneer een kind na een ingrijpende gebeurtenis onvoldoende steun krijgt uit de omgeving, is de kans groter dat de gedragsproblemen blijven bestaan (Eland & De Roos, 2005; Van der Ploeg, 2001).