Deze problemen zijn in het classificatiesysteem CAP-J onderdeel van:
- As A: Psychosociaal functioneren jeugdige
- A100: Emotionele problemen
Kenmerken
Angst bij jeugdigen activeert nuttige en noodzakelijke overlevingsmechanismen en komt als normaal verschijnsel voor bij gevaar of dreiging. Angst is waarneembaar op de volgende manieren:
- psychologisch in de vorm van affect (bijvoorbeeld gevoel van angst)
- als cognitie (bijvoorbeeld het idee dat je iets kan overkomen)
- motorisch (bijvoorbeeld trillen, hyperactiviteit)
- fysiologisch (bijvoorbeeld verhoogde hartslag, zweten).
Normale angst is voor de jeugdige te hanteren en vormt een bescherming tegen overprikkeling. Men spreekt van angstproblemen bij een overmatige uiting van normale angsten en wel in dusdanige mate dat deze het normaal dagelijks functioneren van de jeugdige negatief beïnvloedt, maar nog niet leidt tot een beperking in sociaal of beroepsmatig functioneren. Angsten zijn overmatig wanneer er sprake is van:
- een overmatige uitingsvorm (heftige angstverschijnselen)
- een buitengewone duur (de angst houdt veel langer aan dan verwacht)
- overmaat in relatie tot de aanleiding
- overmaat in relatie tot het ontwikkelingsniveau van de jeugdige.
In feite is er sprake van een continuüm waarbij de normale emotie angst kan overgaan in overmatige angst, dat leidt tot een angstprobleem. Dit kan weer leiden tot een angststoornis. Een angstprobleem onderscheidt zich grofweg van een pathologische aanpassings-, angst- of dwangstoornis op de volgende punten:
- de emotie is herleidbaar tot een concrete aanleiding
- de jeugdige kan gebruikmaken van troost en/of geruststelling
- de emotie duurt lang, maar duurt niet extreem veel langer dan het verdwijnen van de aanleiding
- de jeugdige lijdt wel, maar niet overmatig
- er zijn geen duidelijke, aan deze angst gerelateerde, beperkingen in sociaal of schools functioneren waarneembaar
- de gedragsuitingen passen bij de leeftijd.
Angstproblemen bij jeugdigen kunnen zich behalve als directe emotie ook uiten in aan angst gerelateerd gedrag zoals piekeren en dwanghandelingen.
Subtypes en/of specificaties
Sociale angst
Bij sociale angst vertoont de jeugdige een milde angstreactie en gespannen gedrag in relatie tot anderen naar aanleiding van vermeend gevaar of dreiging of door vermeende psychische druk (zoals het idee hebben te moeten voldoen aan bepaalde eisen). In dit laatste geval wordt ook wel gesproken van sociaal evaluatieve angst.
Sociale angst uit zich door een combinatie van de volgende gedragingen, emoties of gedachten:
- gaat contacten met anderen uit de weg
- voelt zich onveilig, gespannen, angstig, bang
- voelt zich bedreigd, reageert zeer alert
- voelt zich gepest
- zoekt meer hulp en steun dan anders
- vertoont separatieangst, soms claimend gedrag (vastklampen)
- vraagt geen of onvoldoende hulp bij problemen
- reageert snel geprikkeld en boos, soms juist verstijfd
- huilt snel en/of veel
- heeft soms buikpijn of hoofdpijn of is 'schoolziek'
- uit zich ongelukkig, zorgelijk, onzeker
- verliest gemakkelijk zelfvertrouwen.
Faalangst
Over het algemeen is iedere jeugdige bang om te falen. Meestal is dat een motiverende factor (positieve faalangst). Er is sprake van negatieve faalangst als het kind irrationeel bang is om te falen waardoor prestaties slechter worden dan verwacht. De jeugdige raakt, in situaties waarin prestaties worden geëist of in nieuwe situaties, zo gespannen dat hij zich minder goed kan concentreren, minder creatief is in het bedenken van oplossingen en nodeloos fouten maakt of zelfs volledig blokkeert. Deze angst komt veel voor op school, omdat daar regelmatig prestaties worden verwacht.
Kenmerken of uitingen van faalangst zijn:
- gebrek aan zelfvertrouwen
- gespannen luisterhouding
- moeite om aan een nieuwe taak te beginnen
- in paniek raken
- na schooltijd nog werk af willen maken
- veel vragen stellen
- dichtklappen bij overhoring of beurt
- het ervaren van extra druk bij aansporingen
- elke fout als een persoonlijke nederlaag beschouwen.
Scheidingsangst
De bekendste angst bij jonge kinderen is scheidingsangst, ook wel separatieangst genoemd. Deze angst is een normaal verschijnsel binnen een gezonde ontwikkeling en komt voor vanaf de tweede helft van het eerste levensjaar, meestal rond de zevende à tiende maand, wanneer een kind in staat is vreemden te onderscheiden van bekenden. Het kind ervaart angst voor vreemden en gaat zich hechten aan een of enkele vaste personen en reageert met angst indien het gescheiden wordt van voor hem vertrouwde verzorgers.
Scheidingsangst wordt problematisch indien er sprake is van overmatige scheidingsangst, dat wil zeggen:
- de angstreactie is zeer heftig (het kind raakt overstuur of in paniek)
- de reactie duurt buitensporig lang (het kind blijft ontroostbaar)
- de angst past niet meer bij het ontwikkelingsniveau van het kind.
Specifieke vrees
Een kind kan angst en spanning vertonen naar aanleiding van een bepaald object dat, of situatie die vermeend gevaar of dreiging oplevert. Deze specifieke angsten zijn normaal voor de kinderleeftijd (2-12 jaar). De emotie staat steeds in verhouding tot de aanleiding en houdt op wanneer de aanleiding verdwijnt. Het kind lijdt niet overmatig, en de angst past bij de ontwikkelingsleeftijd. Als de angst het functioneren van het kind op school, in het gezin of met leeftijdsgenoten belemmert, wordt het een probleem. Bij specifieke vrees is sprake van bijbehorende emotionele en fysieke ontregeling.
Dwanggedachten en dwanghandelingen in de kinder- en puberleeftijd
Bij deze problematiek is er sprake van het bezweren van angstgevoelens door bepaalde rituele handelingen en gedachten. Het betreft hier symptomen van korte duur en van voorbijgaande aard. Deze dwanggedachten en -handelingen kunnen gerelativeerd worden en zijn niet storend voor het normale dagelijkse functioneren. De jeugdige heeft wel het idee dat hij de handelingen moet uitvoeren, al weet hij dat het niet rationeel is. Als de dwanggedachten en -handelingen het functioneren van de jeugdige op school, in het gezin of met leeftijdsgenoten belemmeren, wordt het een probleem.
Bekende dwanggedachten en dwanghandelingen zijn:
- angst voor besmetting; irreële gedachten dat je door als gevaarlijk beschreven stoffen besmet kunt raken (vuil, bacteriën, urine, bloed, ontlasting en dergelijke). Bijvoorbeeld: door de kam van de kapper kun je met aids besmet raken, door vogelpoep kun je vogelgriep krijgen
- gedachten zichzelf of een ander iets te willen aandoen
- herhalende gedachten en/of beelden over de dood van geliefden
- dwangmatig beleven van seksuele fantasieën en gedachten
- netheid. Bijvoorbeeld: alles op de juiste plek willen hebben staan, herhaald tandenpoetsen, controleren van schoon ondergoed, nette kleding
- herhalen van getallen, cijfers of letters in je hoofd waardoor concentratieverlies of andere problemen ontstaan.
Doelloos piekeren tijdens de adolescentie
Naarmate kinderen ouder worden, gaan cognities een steeds grotere rol spelen in het aansturen van gedrag. Tijdens de puberteit en adolescentie kan dit leiden tot meer angst, bijvoorbeeld door gedachten over negatieve beoordeling door anderen, existentieel gevaar als oorlogen en milieurampen, middelengebruik, falen op school et cetera. Deze gedachten kunnen de plaats innemen van de echte werkelijkheid en zo ontaarden in doelloos piekeren.
Culturele, leeftijds- en seksespecifieke kenmerken en verloop
Bij jonge kinderen uiten angstproblemen zich veelal in emotionele en fysieke ontregeling. In de puberteit kunnen angsten, dwangreacties en piekeren heviger zijn. Dit kan leiden tot paniek of botsingen met mensen in de omgeving (Boer, 1996).
Geslacht en culturele achtergrond kunnen een rol spelen in de manier waarop angstgevoelens worden vertolkt. Jongens verhullen gevoelens van angst bijvoorbeeld meer dan meisjes. Dit kan leiden tot quasi onverschillig gedrag, hetgeen een alibi verschaft om vreesaanjagende situaties te vermijden. Ook kan dit leiden tot juist overschreeuwend gedrag.
In principe is het zo dat zodra de stressveroorzakende factor is weggevallen (bijvoorbeeld na een trauma) de symptomen vroeg of laat verdwijnen. Ook naarmate kinderen ouder worden kunnen angsten verdwijnen. Bij toename van het aantal symptomen, bij een langere duur, wanneer symptomen voorkomen op meerdere levensgebieden en wanneer de problemen leiden tot disfunctioneren, is er sprake van de ontwikkeling van een stoornis (separatie-angststoornis, fobieën, specifieke angststoornis, obsessieve-compulsieve stoornis) (Boer, 1996). Vooral in leef- en opvoedingssituaties met weinig protectieve factoren en veel stressoren kunnen angstproblemen een voorbode zijn voor het ontstaan van een angst-, fobische of obsessieve-compulsieve stoornis. Veel doelloos piekeren tijdens de adolescentiefase kan leiden tot een gegeneraliseerde angststoornis.
- A101: Teruggetrokken gedrag
- A103: Stemmingsproblemen
- A104: Problemen bij de verwerking van ingrijpende gebeurtenissen
- A301: Problemen met de competentiebeleving
- A502: Problemen met communicatieve vaardigheden
- A901: Rigiditeit in gedrag
- A905: Problemen in de seksuele ontwikkeling
- C101: Problemen met schoolse vaardigheden/leerproblemen
- C103: Problemen verbandhoudend met hoogbegaafdheid
- D202: Symbiotische relatie tussen ouder en jeugdige
- D206: Problemen in de hechting van jeugdige aan ouder
- E203: Problematische relatie met leeftijdsgenoten (onder andere gepest worden buiten school/werk)