Oorzaken en risicofactoren autisme

Er is nog veel onduidelijk over de oorzaken van een autismespectrumstoornis (ASS). Waarschijnlijk spelen zowel biologische factoren als omgevingsfactoren een rol bij het ontstaan. Zo functioneren hersengebieden anders bij mensen met autisme en zijn er aanwijzingen dat verschillende factoren tijdens de zwangerschap, rond en na de geboorte van het kind van invloed kunnen zijn.

Biologische factoren

Een autismespectrumstoornis (ASS) is een neurobiologische ontwikkelingsstoornis. Dat betekent dat de hersenen van kinderen met autisme zich anders ontwikkelen dan bij kinderen zonder autisme.

Anders werkende hersenen

Onderzoek naar het hersenfunctioneren bij ASS wijst erop dat bepaalde hersengebieden anders functioneren, of dat de communicatie tussen hersengebieden anders verloopt. Over hoe dat anders functioneren er precies uitziet en welke hersengebieden daarbij betrokken zijn, is nog discussie en onduidelijkheid. Ook kan dit per persoon verschillen.

Verschillen tussen jongens en meisjes

De diagnose ASS komt ongeveer drie keer vaker voor bij jongens dan bij meisjes. Dit komt waarschijnlijk doordat bij meisjes de sociale en communicatieproblemen vaak subtieler aanwezig zijn en zij minder herhalend gedrag laten zien.

Vooral bij meisjes met een (boven)gemiddelde intelligentie zou de diagnose vaak gemist worden. Daarvoor zijn twee verklaringen geopperd. De eerste is dat autisme zich bij meisjes misschien anders uit dan bij jongens en dat instrumenten om autisme vast te stellen zich richten op de 'mannelijke autismekenmerken'. Toch krijgen meisjes met evenveel kenmerken minder vaak de diagnose autisme dan jongens. Een tweede mogelijke verklaring is dat meisjes vaker strategieën hebben aangeleerd om te compenseren voor hun sociale en communicatieproblemen.

Interactie tussen genen en omgeving 

Lange tijd werd op basis van familie- en tweelingonderzoek gedacht dat het risico op het ontwikkelen van ASS grotendeels genetisch bepaald is. Recentere studies laten een complexer beeld zien, waarbij autisme voor 50-91 procent te verklaren zou zijn op basis van genetische factoren. De genetische risicofactoren bij ASS zijn divers en nog lang niet goed begrepen. 

Bij de meeste mensen ligt de oorzaak waarschijnlijk in een (unieke) combinatie van genen en omgevingsfactoren, die elkaar wederzijds beïnvloeden. Omgevingsfactoren kunnen daarbij zorgen voor de trigger(s), waardoor autisme al dan niet tot uiting komt. Dit zou mede kunnen verklaren waarom het ene kind in een gezin wel ASS krijgt en het andere niet. 

Omgevingsfactoren

Er zijn vooral aanwijzingen dat verschillende risicofactoren tijdens de zwangerschap, rond en na de geboorte van het kind van invloed zouden kunnen zijn bij het ontstaan van autisme.

Leeftijd van de ouders

Onderzoek laat zien dat een hogere leeftijd van de ouders bij de geboorte samenhangt met een verhoogd risico op ASS bij hun kind. 

Risicofactoren tijdens zwangerschap en geboorte

Er zijn aanwijzingen dat moeders met diabetes of obesitas een grotere kans hebben een kind met autisme te krijgen. Verschillende studies vinden een relatie tussen infecties bij de moeder tijdens de zwangerschap en ASS bij het kind. Het gaat dan om de rubella-infectie, mazelen en bof, maar ook om andere virusinfecties zoals het cytomegalovirus en bacteriële infecties.

Er zijn weinig aanwijzingen voor een relatie tussen griep tijdens de zwangerschap en de kans op ASS bij het kind. Wel lijkt koorts tijdens de zwangerschap verband te houden met een verhoogde kans op ASS bij het kind. Dit effect lijkt te kunnen worden voorkomen door medicijnen die de koorts onderdrukken.

Ook is er vrij veel onderzoek gedaan naar de relatie tussen zwangerschapscomplicaties en een verhoogde kans op ASS bij het kind. Zo zijn er sterke aanwijzingen dat extreme vroeggeboorte of een erg laag geboortegewicht een risicofactor vormt voor het krijgen van een kind met autisme. Dit geldt ook voor complicaties tijdens de bevalling die leiden tot zuurstoftekort in de hersenen van de baby.

Toxische stoffen

Uit onderzoek blijkt dat er beperkte aanwijzingen zijn voor een verband tussen ASS en blootstelling aan giftige stoffen, zoals zware metalen en pesticiden. Een onderzoek bij tweelingen waarvan één van de twee autisme had en de ander niet, vond meer lood in de melktanden van de persoon met autisme, dan bij hun tweelingbroer of -zus zonder autisme.

Ook werd er een verband gevonden tussen blootstelling van moeders aan insecticiden in de vroege zwangerschap en het risico op autisme bij hun kind. Ook is er mogelijk een verband tussen luchtverontreiniging door verkeer tijdens de zwangerschap en ASS bij kinderen, maar onderzoek is niet eenduidig hierover.

Voedingsstoffen tijdens de zwangerschap

Verschillende studies vonden dat het gebruik van foliumzuur tijdens de zwangerschap samenhangt met een kleinere kans op ASS bij het kind. Dergelijke resultaten werden ook gevonden voor het slikken van multivitaminen tijdens de vroege zwangerschap.

Geen verband met de BMR-vaccinatie

Er is geen verband tussen de BMR-vaccinatie (tegen bof, mazelen en rode hond) en ASS. Verhalen over een verband tussen vaccinaties en autisme komen voort uit onderzoek dat gebaseerd bleek op onderzoeksgegevens die expres waren aangepast. Het onderzoek is daarom teruggetrokken, de betreffende arts-onderzoeker werd uit het artsenregister geschrapt. Latere onderzoeken hebben overtuigend aangetoond dat er geen verband is tussen vaccinaties en autisme: autismekenmerken komen even vaak voor bij BMR-gevaccineerde als bij ongevaccineerde kinderen.

Foto Vivian den Blanken