Regeling op komst voor levensbeëindiging bij kind

Er komt een regeling voor levensbeëindiging bij ongeneeslijk zieke kinderen van 1 tot 12 jaar. Dat schrijft minister Hugo de Jonge van VWS in een brief aan de Tweede Kamer.

De Jonge wil een regeling uitwerken die artsen juridisch beschermt tegen strafvervolging wanneer zij op professionele gronden overgaan tot levensbeëindigend handelen bij ongeneeslijk zieke kinderen van 1 tot 12 jaar. Het gaat om kinderen die uitzichtloos en ondraaglijk lijden, bij wie palliatieve zorg tekortschiet en van wie verwacht wordt dat zij binnen afzienbare tijd zullen overlijden. Naar schatting is dat in Nederland jaarlijks bij vijf tot tien kinderen het geval.

Een arts die overgaat tot actieve levensbeëindiging bij deze groep kinderen is strafbaar, maar kan een beroep doen op overmacht door een noodtoestand. De plicht van de arts om het leven te beschermen is dan in conflict met de plicht om barmhartig te zijn bij ondraaglijk en uitzichtloos lijden. Deze zogenaamde strafuitsluitingsgrond is uitgewerkt voor kinderen tot 1 jaar. Voor kinderen van 1 tot 12 jaar is strafuitsluiting niet uitgewerkt, waardoor artsen zich onvoldoende beschermd voelen tegen strafvervolging. Kinderen kunnen vanaf 12 jaar zelf vragen om euthanasie, al is tot hun 16e ook toestemming nodig van ouders.

De Jonge wil komen tot een transparante en zorgvuldige regeling, die de belangen van de kinderen beschermt en artsen juridische waarborgen biedt. De uitwerking van de regeling zal gebeuren in nauw overleg met artsen en het Openbaar Ministerie. Er komt een beoordelingscommissie die gemelde casussen toetst aan de toekomstige regeling.

Het is goed dat er een regeling komt, zegt directievoorzitter Ans van de Maat van het Nederlands Jeugdinstituut. 'De kinderen om wie het gaat én hun ouders lijden ernstig en uitzichtloos. Vorig jaar heeft de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde zorgvuldig onderzocht hoe groot dit probleem is en welke knelpunten ouders en artsen ervaren. Het is goed dat de minister daar nu een vervolg aan geeft.'

Bron: Ministerie van VWS; Nederlands Jeugdinstituut