Participeren nog lastig in jeugdbescherming
Gezinsmanagers in de jeugdbescherming hebben moeite om kinderen te laten participeren in de besluitvorming over hulpverlening. Dat blijkt uit onderzoek bij Jeugdbescherming Regio Amsterdam (JBRA), waarop Ganna van Bijleveld op 21 maart promoveert aan de Vrije Universiteit Amsterdam.
Kinderen willen hun mening geven en horen waarom uiteindelijke keuzes in de hulpverlening gemaakt worden. Ze willen niet bij alle gesprekken betrokken zijn, maar wel weten wat er besproken wordt. Van Bijleveld merkte dat kinderen vanaf 6 jaar al kunnen meedenken over wat goed voor hen zou zijn.
Hoewel gezinsmanagers participatie belangrijk vinden, wordt dat in de praktijk bemoeilijkt doordat ze kinderen willen beschermen en niet willen belasten met de zaken van volwassenen. Daarnaast ligt vaak de nadruk op verbale communicatie, in gesprekken waar ook de ouders of andere volwassenen aan deelnemen. In die gesprekken worden kinderen makkelijk verbaal overvleugeld.
Van Bijleveld pleit ervoor dat gezinsmanagers zich bewust worden van barrières in hun denken, zoals het idee dat kinderen de situatie in het gezin niet kunnen overzien. Een voorwaarde voor participatie is dat gezinsmanagers duidelijk met kinderen afspreken wie wanneer welke informatie deelt met wie en hoe ze die informatie gebruiken in de besluitvorming.
Marianne Volaart, adviseur veilig opgroeien bij het Nederlands Jeugdinstituut, beaamt dat het in complexe situaties belangrijk is om de stem van het kind tot zijn recht te laten komen. 'Het onderzoek van Van Bijleveld helpt om die participatie praktisch vorm te geven. Professionals kunnen elkaar bijvoorbeeld helpen door samen te reflecteren op wat het betekent voor hun werk als het perspectief van kinderen meer gewicht krijgt.'
Bron: Vrije Universiteit; Nederlands Jeugdinstituut