Kinderen zonder verblijfsvergunning maar met een kinderbeschermingsmaatregel hebben sinds 1 oktober onder voorwaarden recht op een tijdelijke verblijfsvergunning.
Een kind en zijn gezin krijgen een tijdelijke verblijfsvergunning als de rechter het kind onder toezicht heeft gesteld voor de periode van één jaar en de benodigde hulpverlening niet overdraagbaar is naar het thuisland of het eerste Europese land waar het gezin zich heeft gemeld. In deze periode kunnen ouders en hulpverleners werken aan het wegnemen van de ontwikkelingsdreiging bij het kind. Als de maatregel na een jaar wordt verlengd, kan de IND de verblijfsvergunning verlengen. Terugkeer naar het thuisland blijft het uiteindelijke doel. De verblijfsstatus vervalt zodra de maatregel wordt opgeheven.
Wanneer de kinderrechter het gezag van de ouders beëindigt, krijgt alleen het kind een verblijfsvergunning. De ouders komen dan niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning, waardoor het kind wordt gescheiden van het gezin.
Tot 1 mei 2019 had de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de discretionaire bevoegdheid om kinderen met een kinderbeschermingsmaatregel een verblijfvergunning te geven. Deze bevoegdheid is afgeschaft.
Bron: Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND); Staatscourant