Gesloten jeugdhulp vaak door gebrek aan alternatief
Een plaatsing in gesloten jeugdhulp is vaak geen gerichte keuze voor een behandeling, maar bij gebrek aan een goed alternatief. Het halveren van het aantal gesloten plaatsen is een goede eerste stap om daar iets aan te doen, stelt Maria de Jong-de Kruijf, die op 7 maart aan de Universiteit Leiden promoveert op haar onderzoek naar de rechtsgronden van gesloten jeugdhulp.
Er zijn te weinig passende alternatieven voor gesloten jeugdhulp, concludeert De Jong uit haar analyse van 586 rechterlijke uitspraken. Vrijheidsberoving op opvoedkundige gronden is in principe toegestaan. Maar een behandeling moet wel meer bieden dan alleen rust en stabiliteit, vindt De Jong. Daarbij moet altijd de vraag centraal staan: kan het minder ingrijpend, dus zonder vrijheidsberoving? De motivering die rechters geven voor een gesloten plaatsing gaat vaak meer over het probleem van het kind dan over de oplossing die de plaatsing moet bieden.
Het moet wettelijk verplicht worden om in een verzoek om gesloten plaatsing uit te leggen waarom pleegzorg of een andere vorm van residentiële zorg geen goed alternatief is, adviseert De Jong. Verder zou de kinderrechter in zijn beschikking concrete doelen en de reactie van het kind op die doelen moeten vastleggen.
Directievoorzitter Ans van de Maat van het Nederlands Jeugdinstituut onderschrijft de nadruk op behandeling waar De Jong voor pleit. 'Het vertrekpunt is het woon- en opgroeiperspectief voor een kind en de hulp die daarvoor nodig is. Niet de plek die toevallig beschikbaar is. Zonder dat perspectief heeft een behandeling geen effect.' Volgens Van de Maat ligt de oplossing voor passende hulp niet in het creëren van ander aanbod. 'Zolang we in termen van aanbod blijven denken, krijgen we alleen maar variaties op hetzelfde. Deze kinderen vragen een individuele benadering die zich niet laat begrenzen door een gefixeerd aanbod.'
Bron: Universiteit Leiden; Nederlands Jeugdinstituut