Antipestprogramma's niet voor iedereen effectief

Antipestprogramma's zijn voor de meerderheid van pestslachtoffers effectief. Maar voor een kleine groep chronische slachtoffers pakt een antipestprogramma averechts uit. Dat concludeert Tessa Kaufman uit onderzoek waarop zij 27 februari promoveert aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Voor chronische pestslachtoffers kan een antipestprogramma averechts uitpakken. Dit komt doordat zij lotgenoten en daarmee ook vaak potentiële vrienden verliezen. Zo'n 20 procent van de slachtoffers wordt na een interventie nog steeds gepest. Voor deze groep werkt het antipestprogramma dus niet. Sterker nog, hun situatie verslechtert zelfs na een interventie.

Kwetsbare leerlingen

Jongeren die meer teruggetrokken en angstig gedrag laten zien en vaak een problematische relatie met hun ouders hebben, lopen een groter risico om chronisch gepest te worden, aldus Kaufman. Ook jongeren die structureel afwijken van de maatschappelijke norm hebben een groter risico. Het gaat hier bijvoorbeeld om lesbische, homoseksuele en biseksuele jongeren.

Maatwerk

Er bestaat niet één strategie om alle slachtoffers van pesten te helpen. Kaufman betoogt dat er maatwerk nodig is om het pesten te stoppen voor chronisch gepeste jongeren. Een onderdeel hiervan is dat leraren slachtoffers eerder herkennen en helpen. Ze kunnen bijvoorbeeld uitgebreider kijken naar netwerkinformatie over de sociale structuur van de klas. Daarnaast is er meer aandacht nodig voor de kwetsbare positie van minderheidsgroepen, zoals seksuele minderheden, etnische minderheden en jongeren met een handicap.

Rol van gezinsomgeving

Voor sommige slachtoffers heeft het waarschijnlijk weinig zin om interventies op school uit te voeren terwijl de problemen thuis doorgaan. Antipestprogramma's richten zich voornamelijk op de relaties tussen scholen en leerlingen en besteden vrijwel geen aandacht aan de relatie tussen ouder en kind. Daarom vraagt Kaufman meer aandacht voor de gezinsomgeving in antipestprogramma's. Dit betekent niet dat scholen de problemen in het gezin kunnen oplossen, maar ze kunnen wel verwijzen naar externe hulp.

Charlotte Dopper, medewerker van het Nederlands Jeugdinstituut, stelt dat ouders en professionals een belangrijke rol hebben in het versterken van goede contacten. Zo kunnen leerkrachten en ouders nauwer samenwerken als er sprake is van een pestsituatie. Dopper herkent de eenzijdige focus van antipestprogramma's. 'We zien dat antipestprogramma's zich meestal richten op de schoolse situatie. Maar er zijn meer 'vindplaatsen' waar pesten voorkomt, zoals thuis, op straat of bij de sportclub. Het is belangrijk vanuit die brede blik in gezamenlijkheid te zorgen voor een veilige omgeving voor ieder kind.'

Bron: Rijksuniversiteit Groningen; Nederlands Jeugdinstituut