Arbeidsdeelname van ouders
In 2023 werkt bij meer dan de helft (55,5 procent) van de paren met minderjarige kinderen de ene partner in voltijd en de partner in deeltijd. In veruit de meeste gevallen (52,1 procent) is het de man die voltijd werkt. Ten opzichte van 2013 is er een kleine verschuiving zichtbaar. Toen had 54,1 van de mannen een voltijd baan en 1,9 procent van de partners een deeltijd baan.
Bij 15,8 procent van de paren met minderjarige kinderen werkt één partner voltijds, terwijl de ander niet werkt. Die paren bestaan meestal uit een man met en een vrouw zonder betaald werk.
Kleiner van omvang is het aantal paren waarbij beide ouders voltijds (14,1 procent) of beide in deeltijd werken (12,3 procent). Bij 2,4 procent van de paren met minderjarige kinderen hebben beide ouders geen betaald werk (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2024).
In 2023 had in 13 procent van de gezinnen met minderjarige kinderen alleen de vader betaald werk en de partner (vrijwel altijd een vrouw) niet. Dat zijn er in tien jaar steeds minder geworden: in 2013 ging het om 19 procent van de gezinnen waarbij alleen de vader werkte.
Redenen om niet te werken
Van de niet-werkende moeders met een partner was ongeveer 14 procent in 2022 niet op zoek naar werk én kon niet op korte termijn aan het werk. Ruim 47 procent van hen zei in de Enquête beroepsbevolking (EBB) dat de zorg voor het gezin of huishouden daarvan de reden was. Dat is in tien jaar tijd weinig veranderd. Ziekte of arbeidsongeschiktheid wordt door ruim 38 procent van de niet-werkende vrouwen als reden genoemd om niet beschikbaar te zijn voor de arbeidsmarkt.
Van de vaders met een partner werkte 5 procent niet. Voor bijna 56 procent van hen was ziekte of arbeidsongeschiktheid de belangrijkste reden om niet te werken. Zorg voor het gezin of huishouden werd door 8 procent van de vaders genoemd (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2024).